Voor liefde: klik op F: Renate Dorrestein
Dit is een oud, oud verhaal: het speelt in het jaar
1967. In het tijdperk dat de mens nog maar vier ledematen had en er
slechts mee geslachten bestonden, mannen en vrouwen. Deze mannen en
vrouwen zagen er ongeveer als volgt uit: de gemiddelde penislengte
bedroeg achttien centimeter, de ideale maten voor een vrouw waren
90-60-90 centimeter. Nu is dat bijna onvoorstelbaar. Of neem dit:
in 1967, en dat gold voor de gehele twintigste eeuw, bedreven
mannen en vrouwen de liefde nog steeds op dezelfde manier als in
het stenen tijdperk. Zoals sinds de dageraad der mensheid
gebruikelijk, slingerden zij in 1967 en nog ver daarna, hun
ledematen om elkaar heen en penetreerde het ene geslacht vervolgens
het andere, doorgaans met instemming Deze primitieve ledematen
werden ook wel armen en benen genoemd. Het waren dunne, buigzame
zuilen met wat franje aan het uiteinde. Zelfs mensen van
koninklijken bloede (bloed was een rode, zuurstofrijke vloeistof
die ziektekiemen, virussen en andere infectanten door het gehele
menselijk lichaam vervoerde), zelfs zij hadden armen en benen, en
verstrengelden die op gezette tijden. Als gevolg daarvan schonk op
27 april 1967 kroonprinses Beatrix der Nederlanden het leven aan
een zoon, die Willem Alexander Claus George Ferdinand werd genoemd.
Veel Nederlanders beschouwden die geboorte als de gebeurtenis van
de eeuw, aangezien het koningshuis al generaties geen mannelijke
troonopvolger had geproduceerd. Dat het land decennialang door
vrouwen was geregeerd, lag alleen maar aan het feit dat geen enkele
kroonprinses een broertje had gehad. Anders had die voorrang
gekregen. Het is thans niet meer bekend waarop dit gebruik stoelde.
Om zich van een immense populariteit te verzekeren, nam Beatrix van
Oranje Nassau het zekere voor het onzekere en baarde nog wat zonen.
Hierna bezette zij enige tijd de troon, maar het wachten was vanaf
dat moment toch vooral op haar opvolging, en dus op haar dood. Dood
was een staat waarin de ledematen van een mens niet langer bewogen
en het bloed ook niet meer circuleerde. Een ongelooflijke
hoeveelheid factoren kon hiervan de oorzaak zijn. De uitkomst was
echter telkens gelijk: de centrale pomp hield op met pompen. De
centrale pomp werd het hart genoemd. Het hart was een vuistgrote
holle spier (klik op S) die ongeveer 300 gram woog. Momenteel is er
in de hele Melkweg nog maar één hart in omloop. Het mijne. Het ligt
hier naast me op mijn nachtkastje, in het drukbezochte
Wetenschappelijk Centrum van het Universum in Drachten, in een
bekken met een ijskoude Ringermelk zoutzuuroplossing. Het trekt
zich samen, het zet zich uit. Vroeger werd die beweging kloppen
genoemd. Het woord kloppen heeft een prettige klank. 'Het klopt'.
Al een jaartje of triljoen liggen mijn hart en ik hier, schat ik.
Dat zit als volgt. In oude tijden werd de Siberische tijger voor
uitsterven behoed, de zwarte neushoorn gered: ik ben zoiets als de
laatste panda. Het is overigens niet de bedoeling dat ik mij,
gelijk de wilde wezens van weleer, vermenigvuldig. Ik word strikt
voor studiedoeleinden bewaard. Er is een staf van zeventig technici
die op mij toeziet. Ze maken voortdurend een hoop kabaal. 'Buisdruk
100, veneuze druk n!' 'Pomp af!' 'Buis klampen!' 'Een stijging naar
265! Naar 275!' 'Dien tien eenheden heparine toe!'
'Aortaklem!' Ze herinneren me aan televisieseries van
biljoenen jaren geleden. Mijn hart, daar op mijn
nachtkastje, is met achttien draden, buizen, manchetten en
elektroden verbonden aan sissende flessen, machines en
instrumenten. Met negen aderen (klik op A) is het ook nog aan mij
verbonden. Het zou bijzonder eenvoudig van me los te koppelen zijn,
maar dan zou het in één klap zijn functie verliezen. We zijn dus
tot het einde der tijden tot elkaar veroordeeld, mijn hart en ik.
En zolang wij samen zijn, zal ik volgens de technici als enige in
ons galactische stelsel geplaagd blijven worden door onrustige
dromen. Hiervan droom ik: van armen en benen die in één grote
kluwen verstrengeld zijn, en die woelen en wroeten dat de damp
ervan af slaat. Ieder ander op deze planeet, en ver daarbuiten,
droomt van de zevenogige chef de clinique van het Wetenschappelijk
Centrum. Zijn maten bedragen 120-30-0-120 centimeter, in rust
gemeten. Zijn orgasmebereik is volgens de laatste polls 820. Hij
heeft onlangs een nieuwe stem laten installeren. Logisch dat
menigeen me benijdt om onze dagelijkse omgang. Bezoekers worden
groen en geel als ik ze vertel dat hij me regelmatig eigenhandig
zipt. Ze zouden er al heel wat voor overhebben om iedere ochtend
zijn platina stem te horen zeggen: 'Goedemorgen, Egypte.' Egypte:
dat is al sinds mensenheugenis mijn bijnaam. We lachen hier heel
wat af. Ooit dachten de Egyptenaren (klik op E) dat de mens een
verticale as was, waarlangs de hersenen, het hart en de seksuele
organen lagen opgestapeld. Het is natuurlijk niet zeker of de
Egyptenaren echt hebben bestaan. Je had in die dagen Atlantis,
Midden-Aarde, Europa, wat al niet. De geschiedschrijving was
allesbehalve adequaat. Hoe dan ook, volgens de overlevering kenden
de Egyptenaren aan het hart als middelste orgaan een centrale
functie toe: zij meenden dat het de werking van de twee andere
as-organen beïnvloedde. Het hart was dan ook het enige van de
ingewanden dat zij meemummificeerden (klik op M). Zelfs een dode
kon niet zonder, was hun opinie. Ha! Haha! De Egyptenaren, laat me
even bijkomen, zetten een trend die eeuwen en eeuwen en eeuwen zou
voortduren, totdat in 1967 een arts uit het toenmalige Zuid-Afrika
(klik aldaar) daarin verandering zou brengen. Het was, maar dit
terzijde, in Zuid-Afrika in die tijd bij de wet verboden dat blanke
en zwarte ledematen zich met elkaar verstrengelden. Vermoeiend,
vermoeiend: waar de mensheid zich al niet druk over heeft gemaakt.
Maar goed, over zulke zaken heb ik dus het voorrecht met de chef de
clinique te spreken, terwijl hij mijn status controleert en mijn
zeventig technici druipend van verlangen toekijken. 'Egypte,' zoemt
hij soms, en buigt zich voorover zodat ik bijna in zijn veertien
tepels kan bijten, waarvan er maar drie geïmplanteerd zijn,
'Egypte, zeg jij het maar: wat leert de geschiedenis ons?' O, hij
is zo koket. Vragend kijkt hij me aan. 'Niets,' zeg ik mat. Ik wou
dat ik niet steeds van warme armen en mollige benen hoefde te
dromen. Het is zo zinloos. Het geeft met het gevoel dat er ergens
iets niet klopt. 'Druk 90, pols 120!' 'Temperatuur slokdarm 35,4.
Rectaal 28,1.' 'Opvoeren!' 'Begin met de isoprenaline behandeling!'
'Hoe staat het met het potasgehalte?' 'Een halve gram erbij, en 10
cc calcium.' Onze chef is wat je noemt een media-ster. Hij heeft
een extra rij hagelwitte tanden genomen, gewoon omdat zoiets
meehelpt. Geen wonder dat het hem nooit aan seksuele partners
ontbreekt. Ben je minder bedeeld, dan kun je in je eentje zippen
totdat je een ons weegt (voor ons: klik op oude maateenheden). De
tijden mogen dan wel voortdurend veranderen, de wens om met een
ander samen te smelten is van altijd. Van altijd en van iedereen.
Voor zover wij weten werd er zelfs al in de twintigste eeuw aan het
menselijk lichaam gewerkt om het begeerlijker te maken voor
mogelijke zips. Primitieve vrouwen hebben hierbij een pioniersrol
vervuld. Als hun maten afweken van 90-60-90, wat bij de meesten het
geval was, dan namen zij hun toevlucht tot siliconenimplantaten en
liposuctie. Siliconen waren laag moleculaire polymeren met een
structuureenheid van -R -Si-O-. Siliconenimplantaten gingen na
verloop van tijd klonteren, verharden of verschuiven. Zij
veroorzaakten menig ongemak. Liposuctie was een techniek waarmee
zuigcanules die op een vacuümpomp waren aangesloten, onderhuids
werden ingebracht om vetophopingen te corrigeren. Ook deze ingreep
was onaangenaam en niet zonder gevaar. Het is thans niet meer te
achterhalen waarom het juist vrouwen waren die hun gezondheid op
het spel zetten om hun zipcode te verbeteren. Het schijnt dat zij
zich ook met behulp van gloeiende hars onthaarden, hun wangen met
korrelcrèmes schuurden, hun haren met bijtende chemicaliën kleurden
en krulden, en laxeer - en braakmiddelen innamen om gewicht te
verliezen. Kinderen (klik op K) werden van jongs af aan verplicht
een ijzeren bit in de mond te dragen om de stand van hun tanden te
verfraaien. Alleen aan de toenmalige mannen werd weinig gesleuteld.
Misschien waren zij van nature al perfect. Vergeef me als ik van de
hak op de tak spring. Ik ben vandaag niet helemaal mezelf. Het is
immers een speciale dag, één waarnaar ik lang heb uitgekeken. Ook
mijn zeventig technici kwijlen bij het idee: mijn linkerhartklep
zal straks worden vervangen. Het zat er al millennia in dat dat een
keer zou moeten gebeuren. Ik ben gewoon op van de zenuwen. Eerst de
persconferentie. Maar daar heb ik me terdege op voorbereid: ik zal
zwaaien, links en rechts mijn handtekening zetten. Als ik eindelijk
de helverlichte persarena word binnengereden en de camera's op mij
inzoomen, springt mijn hart zowat uit de Ringelmelk. Tot in alle
uithoeken van het universum zijn ieders ogen nu op mij gericht.
Zelfs op Mercurius, ik noem maar wat, stoppen de massa's nu met
zippen om mij te zien en te horen. Ik zal ze zeggen dat het bezit
van een hart ... dat ik als enige ... ik heb het ingestudeerd ...
dat ik - maar voordat ik een woord heb kunnen uiten, klinkt er al
een donderend applaus. De chef treedt binnen, één en al charme. Hij
lacht en schertst terwijl hij de vragen begint te beantwoorden en
aan de hand van hologrammen laat zien hoe de operatie vanmiddag zal
verlopen. Ik lig op mijn rug op het podium, naast mijn enigszins
fibrillerende hart, en ik lach om het hardst mee. 'Het zijn niet
meer dan restauratiewerkzaamheden,’ zegt de chef tegen de pers. Een
van de journalisten neemt het woord. 'Is dat hart ondertussen geen
overbodig relict uit vervlogen tijden?' vraagt hij luid. 'Hoe lang
moet de hele intergalactische samenleving nog opdraaien voor de
onderhoudskosten ervan?' vraagt een ander. 'Ontkoppel het toch
gewoon!' roept de volgende. 'Dit is een zinloze ingreep!' In paniek
wissel ik een blik met de chef. Voor mijn geestesoog doemt het gat
van de eeuwigheid op, een zuigende draaikolk met schuimend in het
rond wielende wanden.
Koel kijkt mijn heiland neer op het gepeupel in de arena. Hij
schakelt over op galm. 'Ziet u het maar als een stukje folklore,'
sust hij. 'We zullen de operatie uitvoeren met de originele
instrumenten. Het geheel zal bijdragen aan het begrip van ons
culturele erfgoed en het behoud ervan.' Die zit. Je hebt
tegenwoordig nogal wat muziekensembles die furore maken met oude
muziek, gespeeld op synthesizers en elektrische gitaren. Ze trekken
volle stadions. Het is natuurlijk niet om aan te horen, maar
iedereen vindt het fenomenaal interessant. De chef knikt me toe.
'Wat jij, Egypte?' vraagt hij. Honderden ogen staren me vanaf de
perstribunes afwachtend aan. Tot op Pluto en Saturnus wordt er nu
op mijn antwoord gewacht. Net op tijd schiet een van die oude
wijsjes me te binnen. Ik open mijn mond. 'Fly me to the
moon’ zing ik. 'Fly me to the moo-oon.' Is het trouwens geen vertederende
gedachte dat de mensheid ooit alleen maar van het vliegen naar de
maan kon dromen? Maar waarschijnlijk ben ik
de enige in de kosmos die er zo over denkt. Vertedering is
tenslotte één van de neveneffecten van het hebben van een hart. Ik
stel me die eerste astronauten soms voor, in hun raket. Een raket
was een door brandstof voortgedreven voertuig in de vorm van een
sigaar. Een sigaar was een plantaardige cylinder die je ontstak om
eraan te zuigen, net zolang tot je centrale pomp tot stilstand
kwam. Toen Neil Armstrong als eerste mens voet op de maan zette,
bleef hij met evenveel slangen aan zijn raket verbonden als ik aan
mijn hart. Vervolgens kon men zijn verrichtingen via
satellietbeelden overal op de planeet Aarde gadeslaan. Het was geen
gezicht zoals hij daar rondhopste, zwaaiend met zijn armen en
benen. Maar die had hij nu eenmaal, de stakker. Menigeen was van
mening dat deze eerste maanlanding het belangrijkste moment van de
eeuw was, misschien wel een keerpunt in de geschiedenis van de
mensheid. Maar in feite was er natuurlijk niets revolutionairs aan.
Op aarde had de mens al complete continenten gekoloniseerd. Nu
gewoon de rest van het heelal nog. Het moet voor Armstrong en zijn
bemanning een geweldige teleurstelling zijn geweest dat de maan
niet bewoond was. De hele lol van koloniseren was per slot van
rekening dat je de oorspronkelijke bevolking uitroeide of iets
dergelijks. Je kon er ook napalm op gooien. Of zonder toestemming
je achttien centimeter in de vrouwen steken. Als je maar liet zien
wie er de baas was. Dat werd soms ook gedemonstreerd door speciale
wetten tegen de inheemse bevolking uit te vaardigen teneinde die
rechteloos te maken, zoals met succes in Zuid-Afrika werd
toegepast. Vreemde tijden, vreemde zeden. Maar het vreemdst vind ik
nog dat de toenmalige mens zo weinig last had van enig neveneffect
van het hebben van een hart. Armstrong zou, net als zijn collega's
de kolonisten, geen tel hebben geaarzeld als hij op een
nederzetting van maanmannetjes was gestuit. Hij zou zijn
ruimtepistool hebben getrokken. Zap! Blif! Pow! Is er een beter
bewijs voor de overbodigheid van dat antieke orgaan? Uit het Museum
van Oudheidkunde in Kaapstad zijn de instrumenten voor mijn
operatie overgevlogen. Veertig ingenieurs en paleontologen zijn
meegekomen om de operatiekamer in te richten. Daarvoor is een
witbetegelde ruimte nagebouwd, met in het midden een
roestvrijstalen tafel onder een grote lamp. Bij die aanblik zinkt
de moed me even in de schoenen, al ben ik heus wel wat gewend: mijn
hart wordt immers voortdurend met behulp van prehistorisch
instrumentarium op gang gehouden. Maar wat een sinister abbatoir
wacht mij nu! Compleet met messen.
'Scalpels,' verbetert de chef, en neemt er genietend een ter hand.
In een belendend vertrek zijn de technici luidruchtig bezig zich in
groene, steriele kleding te werken. Onder grote hilariteit
schrobben zij elk lichaamsdeel dat er uitsteekt, met
desinfecterende zeep. 'We beginnen straks met de anesthesie,' leest
de chef voor uit een vergeeld handboek. 'Daar hebben we iemand
speciaal voor opgeleid. Hij zal je verdoven. Dat hoorde vroeger bij
de procedure. Kostelijk, niet?' Grinnikend slaat hij het boek
dicht. Een boek was een bijeengebonden stapel papier, bedrukt met
tekst. Na verloop van tijd viel het meestal uit elkaar. Jarenlange
experimenten met zuurvrij papier in de oudheid hebben niet mogen
baten: in de eenentwintigste eeuw restte er vrijwel niets meer van
het wereldboekenbezit, op enkele bijzondere exemplaren na, die tot
op de dag van vandaag in speciale kluizen worden geconserveerd:
De Prinsjes van Oranje, Het Volkomen
Zuivelboek, zes delen van Pitty op
kostschool, De Da Vinci Code en nog een handvol werken die ons
helpen het leven van onze voorouders te begrijpen. Aangezien ik
speciale privileges heb, is het mij soms vergund de scans te
bekijken die van deze boeken zijn gemaakt. Pitty op kostschool is mijn favoriet. Pitty was een
meisje. Een meisje was een nog niet voltooide vrouw. Het ideale
meisje was een jaar of zestien, zeventien, als alles aan haar nog
vers en strak en nieuw was. Zij was de meest geliefde hobby van
haar mannelijke medemens, ongeacht diens leeftijd. Een hobby was
iets dat men graag in zijn vrije tijd deed. Vrije tijd was de tijd
die men overhield als alle dingen die echt belangrijk, urgent en
interessant waren, waren gedaan. Een van de gevaren die het
toenmalige meisje bedreigde, was een zogeheten zwangerschap: als
iemand zijn achttien centimeter in haar stak, al dan niet met haar
toestemming, dan vond er in haar lichaam een chemische reactie
plaats, waaruit een nieuw menselijk wezen ontsprong. Na negen
maanden klauterde dat uit haar binnenste naar buiten, en was er
weer plaats voor een volgende. Dit verschijnsel werd vruchtbaarheid
genoemd. Het was debet aan de overbevolking op aarde, en dus de
aanleiding voor de kolonisatie van het heelal. Meisjes, maar ook
vrouwen, liepen het risico met hun vruchtbaarheid geconfronteerd te
worden als zij hars, schuurmiddelen en chemicaliën gebruikten om
hun zipcode te verbeteren. Dat laatste werd weliswaar algemeen
gewaardeerd, maar de gevolgen ervan niet. Om paal en perk te
stellen aan het uitdijen van de wereldbevolking, werd in het jaar
1955 de zogenoemde anticonceptiepil ontwikkeld. Veel mensen hadden,
opnieuw, het gevoel dat dit het belangrijkste moment van de
twintigste eeuw was of, alweer, een keerpunt in de geschiedenis van
de mensheid: door het dagelijks innemen van een pilletje uit een
doordrukstrip, ontkoppelden vrouwen en meisjes zich van hun
toenmalige biologische bestemming: het baren van kinderen. Maar wat
was deze ogenschijnlijke omwenteling uiteindelijk anders dan de
zoveelste stap in de evolutie? Toen ooit bepaalde vissen de zeeën
en oceanen verlieten en het land op kropen, verloren zij hun
kieuwen. Dus toen seks een louter recreatieve functie kreeg en
vrouwen ophielden kinderen te krijgen, verloren zij in de daarop
volgende eeuwen geleidelijk hun vruchtbaarheid. Ook zonder de
anticonceptiepil zou dat zijn gebeurd, weten we nu. Niet alleen
werd namelijk inmiddels de gehele ruimte, tot en met de kleinste
ster, door de mensheid bewoond, er ging bovendien allang niemand
meer dood (zie aldaar). Er was dus eenvoudig geen plaats meer voor
nieuw leven. En als iets voor het voortbestaan van een soort niet
meer benodigd is, dan wordt het door de evolutie onverbiddelijk
weggemendeld. Gregor Mendel, de naamgever van dit fenomeen, was een
Oostenrijks geneticus uit de negentiende eeuw die ontdekte dat
erfelijk geachte eigenschappen niet onder alle omstandigheden
erfelijk zijn. Hij ontwikkelde de Wetten van Mendel, waarop
genetici van alle tijden zouden voortborduren. Mendel deed zijn
bevindingen aan de hand van proefnemingen met erwten. Een erwt was
een klein, bolvormig, eetbaar gewas, rijk aan eiwit en zetmeel,
vitamine Bi en B2, pantotheenzuur, kalk en fosfor. De
prehistorische mens combineerde erwten graag met worteltjes (klik
op W). Het is thans onbekend waarom. De deur van de operatiekamer
gaat open, en daar is de speciaal opgeleide anesthesist, een kanjer
van 110-115 centimeter. Zonder een groet komt hij de naargeestige
ruimte binnen waar ik al op de roestvrijstalen tafel lig
vastgebonden. Hij keurt me geen blik waardig, maar overlegt op
fluisterende toon even met de chef. Die fronst bezorgd zijn
voorhoofd. 'Wat is het probleem?' vraag ik verontrust. 'Er is geen
probleem,' antwoordt de chef snel. De vreselijkste gedachten
schieten door mijn hoofd. Misschien hebben spaceniks mijn nieuwe
hartklep wel gestolen om te verhinderen dat ik nog langer in leven
word gehouden. Of misschien wordt de operatie gesaboteerd door
retrofans: het moet best wel fun zijn om na al die eeuwen weer eens
iemand te zien sterven. Dat zou pas je ware folklore zijn. Ik wil
opspringen, mijn hart grijpen en er vandoor gaan. 'Verdoven,' zegt
de chef kortaf, met een blik op mijn monitor die meteen
onregelmatige pieken en dalen vertoont. Op zijn teken treedt de
anesthesist naderbij met een glazen spuit in zijn geheven hand.
'Nee!' schreeuw ik. Ik voel mijn hele lichaam bonzen van angst. De
naald komt dichterbij. Nog even en hij doorboort mijn huid. Ik
worstel met de banden die me tegen de tafel gedrukt houden.
'Egypte,' waarschuwt de chef met staalharde stem, 'als je niet
meewerkt, kunnen we je niet langer handhaven." 'Ik ben bang!'
schreeuw ik. Dan voel ik de naald. De witbetegelde muren beginnen
voor mijn ogen te tollen. Uit alle macht probeer ik me te verzetten
tegen de verdoving die als stroop door mijn aderen slibt. 'Bang?'
hoor ik de anesthesist in de verte geamuseerd aan de chef vragen.
'Wat is dat nu weer?' Wegzinkend in de narcose, droom ik van
meisjes op een zonnige tennisbaan. 'Zet 'm op, Pitty!' roept iemand
langs de kant. Woede en verdriet zijn nog niet uit Pitty
weggemendeld, net zomin als angst. En nu zien we wat daar van komt.
Pitty verliest haar game, Pitty verliest haar set. Met de tranen in
haar ogen rent ze naar haar slaapzaal op Malory Towers en werpt
zich daar languit op haar bed, haar gebruinde armen en benen
gespreid. Er zit een schram op haar ene knie. Ze is om op te
vreten, alleen weet ze dat zelf niet. Kostschoolmeisjes hebben niet
zulke gedachten. Geen tel komt het bij ze op om hun begeerlijke
ledematen te verstrengelen met die van de tuinman. Dat ben ik, in
mijn droom: de tuinman van Malory Towers. Omringd door honderden
meisjes met twee armen en benen wied ik dagelijks de bedden erwten
en worteltjes en snoei ik de rozen. De roos was een plantengeslacht
van circa honderd soorten, gekweekt als tuinplant en als snijbloem,
die een goed doorlatende grondsoort en een aan voedingsstoffen
rijke bodem vereiste. Als ik een roos voor Pitty zou afsnijden en
die naar de slaapzaal zou brengen om haar te troosten, zou ik zeker
worden ontslagen. Met een hunkerend hart aarzel ik in het perk,
mijn schaar al in de aanslag. O hart, eeuwig onding! Je klopt niet
maar je bonkt, en als je niet bonkt, dan mis je wel slagen. En dat
alleen omdat Pitty huilt. Leve de vooruitgang: in heel het
universum huilt of hunkert er tegenwoordig niemand meer, nu
efficiënte, oplaadbare accu's de plaats van het hart hebben
ingenomen. Zo mendel je die vermaledijde emoties er vanzelf uit.
Dat zipt meteen ook stukken praktischer. Wie zou er nu nog de
moeite nemen een roos af te snijden, gesteld dat ze er nog waren,
en waarvoor zou iemand nu nog zuchten of smachten? Voor liefde:
klik op de E van folklore. Iemand geeft me vinnige klopjes op mijn
wangen. Ik open mijn ogen en kijk in onplezierig schel licht. Een
camera zweeft vlak boven me. 'Bij bewustzijn,' klinkt de stern van
de chef. Hij buigt zich over me heen. 'Het is achter de rug,
Egypte. Kijk maar.' Hij gebaart.
De camera zwenkt mee.
Daar in het bekken naast me ligt mijn hart, voorzien van een klep
van dof glanzende kunststof. 'We kunnen weer eeuwen mee,' zegt de
chef. Hij glimlacht zijn nieuwe tanden bloot. Als ik hem ook maar
half ken zal hij vandaag nog bij de plastische chirurg langs wippen
om zich minstens één nieuwe neus aan te laten laseren. Als
beloning. 'De operatie is geslaagd?' stamel ik. Voldaan knikt hij.
'Jazeker. Even de pers te woord staan.' Als hij met de camera in
zijn kielzog is verdwenen, drommen de technici, paleontologen en
ingenieurs om me heen. Ik ben zo opgelucht dat ik bijna uitbarst in
'Fly me to the moon'. Met een zucht zeg ik: 'En ik dacht nog wel
dat er iets mis was.' 'Dat was ook zo,' antwoordt een van de
technici onaangedaan. 'Het was beslist even kantje boord,' beaamt
een tweede. Er valt een stilte, waarin ik van de een naar de ander
kijk. 'Het hele feest was bijna niet doorgegaan,' zegt de
anesthesist, 'want de cameraploeg had een technische storing.' Zijn
ze tevreden, de belastingbetalers aller planeten, nu ze met eigen
ogen hebben kunnen gadeslaan hoe er op de wijze van onze voorouders
in mijn hart werd gehakt en gesneden? Of zijn ze nu al bezig
weddenschappen af te sluiten over mijn volgende operatie? Ik ben
per slot van rekening vergankelijk materiaal. Misschien - misschien
word ik al tijdperken lang alleen maar opgelapt en bewaard, bewaard
en opgelapt, om de herinnering levend te houden aan de grootste
triomf van de mensheid. Die vond, zoals bekend, plaats in 1967. 'De
mens kwam op de wereld om er te blijven, en niet om te bezwijken
aan een technisch of mechanisch defect. In geen geval mocht hij
gedwongen worden te sterven, alleen omdat de centrale pomp van zijn
hart gebrekkig werd.' Aldus de Zuid-Afrikaanse hartchirurg
Christiaan Barnard in zijn autobiografie One
Life. Op 3 december 1967 verrichtte Barnard in het Groote
Schuur Ziekenhuis te Kaapstad het onmogelijke: hij transplanteerde
een menselijk hart. Zijn patiënt was Louis Washkansky,
amateurbokser en liefhebber van cowboyboeken. De donor was Denise
Darvall, verkeersslachtoffer en fan van de muziek uit Dr. Zjivago. Dankzij het ongeluk dat haar overkwam,
zou 'een droom zo oud als de mensheid, waarheid worden,' schrijft
Barnard. Washansky's borstbeen werd met een elektrische zaag in
tweeën gespleten. Een haak werd tussen beide helften geduwd om de
borstkas open te trekken en een gat te maken dat groot genoeg was
voor het werk van acht verschillende handen. Toen de chirurgen het
hartzakje openknipten, zagen zij voor het eerst een levend hart.
'Het golfde in zijn eigen ritme als een woedende zee. Tot hier was
het onbereikbaar geweest voor mens en gebed.' Barnard beschrijft
niet wat hij met Washansky's defecte hart deed, nadat hij het had
verwijderd. Over het implanteren van het nieuwe hart meldt hij
daarentegen alle details: 'Ik werkte met 4-0 zijde en twee naalden.
Ik stikte eerst naar de ene kant, dan naar de andere, en vervolgens
aan beide zijden weer terug.' Hierna kreeg Washansky een 2o-joules
lading TK-Volt toegediend. 'Zijn lichaam kromde zich alsof hij een
schop in zijn rug had gekregen.' Een schop was iets wat mensen,
toen zij nog maar twee benen bezaten, elkaar slechts met de
grootste moeite gaven: zij moesten ervoor op het ene gaan staan, en
met het andere uithalen, zonder hun evenwicht te verliezen. Louis
Washansky overleefde de operatie, die op die dag in 1967 de opening
vormde van alle nieuwsjournaals ter wereld. Maar de vreugde was van
korte duur. Na achttien dagen overleed hij aan de gevolgen van een
longontsteking. Onverstoorbaar transplanteerde Christiaan Barnard
luttele weken later een tweede hart. De patiënt, tandarts Philip
Blaiberg, leefde nog twintig maanden. Hij was vaak op de televisie
te zien. Hij werd allerwegen geprezen om zijn moed en opgewektheid.
Vaak zong hij voor de camera een liedje. En Barnard was op slag wat
je noemt een media-ster. Paus Paulus ontving hem, Indira Gandhi
roemde hem, prinses Gracia van het toenmalige Monaco danste met
hem, en filmsterren zoals Sophia Loren en Gina Lollobrigida werden
graag in zijn gezelschap gezien. De knappe hartchirurg genoot
zichtbaar van al deze aandacht, maar zijn echtgenote (klik op E)
minder. Alras ruilde hij haar daarom, naar de mode van die tijd, in
voor een 19-jarige society-belle, uit wie na korte tijd een kind
naar buiten klauterde, enzovoorts, enzovoorts. Op de laatste resten
van de narcose dwaal ik met mijn Pitty door de tuinen van Malory
Towers, midden in de nacht. Hand in hand wandelen we langs de
geurende rozenperken. Onder een bloeiende kastanje strekken we ons
uit op de grond en langzaam geven we ons over aan een zoete
verstrengeling. 'Au,' roept Pitty ineens uit, terwijl ze overeind
schiet. 'Shit! Ik heb een tennisarm.' Is ze niet om te zoenen (klik
op Z), zoals ze daar met een boos gezicht in de maneschijn zit,
verontwaardigd haar zere arm wrijvend? Kom maar met me mee, Pitty,
en je krijgt van mij een nieuwe arm, dat is tegenwoordig een
fluitje van een cent. Zou Christiaan Barnard hebben geweten dat hij
het aanzien van de wereld voor altijd zou veranderen? Besefte hij
dat hij op 3 december 1967 iets onomkeerbaars in gang zette? Want
als het hart, dat meest vitale, meest mysterieuze en meest
symbolische orgaan van de mens, al voor een beter exemplaar kon
worden verwisseld, wat kon er dan eigenlijk niet? Bij Barnard begon
het lange, lange proces waarin het menselijk lichaam uiteindelijk
onderdeel voor onderdeel zou kunnen worden vervangen, verbeterd of
zelfs helemaal afgeschaft. Nooit meer lijden! Nooit meer lelijk!
Nooit meer oud! Op 3 december 1967 werd een basis gelegd voor de
algehele maakbaarheid van de mens. Techniek zou voortaan de plaats
innemen van zorg, en het medische bedrijf zou veranderen in één
swingende, mediamieke videoclip. Ik open net slaperig mijn ogen als
de chef zich neuriënd aan mijn bed vervoegt. Een geslaagde
gebeurtenis,' zegt hij tevreden. 'Inspirerend en verrijkend. Ik
twijfel er niet aan of we krijgen voor de volgende millennia
moeiteloos de fondsen bij elkaar om dit project te continueren.
Goed werk, Egypte. Even zippen?' Ik zou een gat in de lucht moeten
springen. Maar ik voel me opeens onverklaarbaar treurig. Hoewel,
onverklaarbaar? Nog eens millennia lang diezelfde zeventig technici
om me heen. Nog eens millennia dromen van het onmogelijke. Bij het
vooruitzicht alleen al kan ik wel huilen. En dat zeg ik ook. Meteen
antwoordt de chef zoetgevooisd: 'Maar van die gedachten zou ik je
toch in een wip kunnen verlossen, Egypte? Het is een ingreep van
niks.' Hij tikt op mijn schedel, ter hoogte van mijn slaap. 'We
gaan hier naar binnen, en spuiten alle hersenspinsels in één keer
het zeegat uit. Dat is niet alleen in je eigen belang, maar ook in
dat van de wetenschap. We moeten af en toe een experimentje
aandurven.' Even staart hij langs me heen, verzonken in visioenen
van triomf. Hij zal de historie ingaan als degene die de mensheid
verloste van haar verstand! Misschien componeert hij in de geest al
de eerste zinnen van zijn memoires: 'De mens was niet op de wereld
gekomen om te tobben en te piekeren. In geen geval mocht zijn leven
worden verziekt door deprimerende gedachten.' 'We bewaren je
hersenen natuurlijk óók,' zegt hij, nog steeds met een stem zo zoet
als suiker. Suiker was een koolhydraat dat ondermeer werd gewonnen
uit bepaalde biet- en rietsoorten. Na verorbering ervan moest
dikwijls ter correctie liposuctie worden toegepast. 'We leggen ze
in een bassin met hypofosfaat. We zullen er net zo zuinig op zijn
als op je hart.' Kwiek komt hij overeind. 'Ik hoor je besluit graag
morgen. Liggend op mijn rug staar ik naar het plafond, en stel me
een mens zonder verstand voor. Nooit meer dubben. Nooit meer malen.
Nooit meer iets hoeven inschatten of afwegen. En dus ook geen
onderscheid meer kennen tussen goed en kwaad. Wow, is dat niet
hetzelfde als nooit meer kunnen falen? Zap! Blif! Pow! Met het
verdwijnen van onze hersens zal het laatste obstakel vervallen dat
ons nog aan de aloude condition humaine
gekluisterd houdt: onze feilbaarheid. Eindelijk perfectie.
Eindelijk perfectie voor iedereen. Het mag dan een kleine stap zijn
voor een nietig mens zoals ik, maar voor de mensheid is het een
grote - en laten we eerlijk zijn: naar dit punt hebben we vanaf 3
december 1967 met z'n allen hard toegewerkt, keihard. Het is ons
welverdiende loon